“Weesp den 22 october 1816
Met terugzending van de requeste aan Zijne Majes
teit den Koning gepresenteerd door Christiaan
van der Vecht voldoende aan de Apostille van
den 4 dezer hebben wij de Eer U HEgester te te informee
ren.
Dat wij tot op heden buiten gelegenheid gestelde
zijn geweest om aan onze gunstige toezegging vervat
in onze missive van den 1 december 1815 nr 251 te
voldoen daar er zich geene werkzaamheden of post
waarvoor de requestrant uit hoofde zijner jaren of
zijner lighaamsgesteldheid berekend was, heeft
opgedaan
Wij nemen de vrijheid de inhoud van gemelde
requeste nagaande U HEGestr, daarteboven opmerk
zaam te maken, dat de requestrant
1e de Post van Pluimgraaf der Stedelijke Zwanen
drift is ontnomen, toen, zoo als hij zelve avoueert, (avoueren = bekennen)
tijdens het Fransche Bestuur het houden der Zwa
nendrift is gesupprimeerd.
2e dat te voren vier Lantaarnopstekers bestonden,
doch die volgens de naderhand ingevoerde order van
aanbesteeding die posten alsmede zijn vervallen,
en de opgave van den requestrant dat iemand anders
tot de Post van Lantaarnopsteeker is benoemd,
geheel abussief is.
3e dat bij het ophouden der Zwanendrift er geen
Pluimgraaf meerder te pas komende, en het bestuur
verboden hebbende daarvoor een Post op het Bud
get te plaatsen, het vanzelve spreekt dat aan
den Requestant geene gelden meender konden
worden uitbetaald.
4e dat hoedanig men de berekening moge maken
de Somme door de requestrant in zijn voormeld
request opgegeven onverklaarbaar voorkomt,
immers indien men in aanmerking neemt dat
de Post van Pluimgraaf jaarlijks bedroeg f 50,-
en de requestrant opgeeft, zooals met de waar
heid overeenstemd, dat hij den 12 augustus 1811 (zedert
welken tijd er geen Pluimgraaf heeft bestaan) de
verschenen termijn heeft ontvangen, men dus zijne
voorgewende Pretensie van dien tijd af, moet berekenen
En indien zulks geschiede ‘t welk onzes oordeels
onbestaanbaar is, dan zoude tot de 12 Februarij
1814, en dus 2 1/2 jaar het bedrag zijn f 125,-
en waarom dan niet verder door hem is berekend
geworden, zal misschien de oorsprong te vin
den zijn, dat hij geoordeeld heeft van 12 Februarij
1814 tot op heden dien Post voor vernietigd beschouwd
moet worden.
5. dat Hij, ja! met derzelfs huisvrouw in geene
gunstige omstandigheden is verkeerende, en daarom
wekelijksch onderstand van Diakonen der Ge
reformeerde Gemeente ontvangt, echter zijne twee Zoonen
waarvan een met verlof zich alhier bevindt, werk
ende zijn, en alszoo voorzichzelfs het brood kun
nen verdienen, daar geene andere zijner kinderen
zich bij hem bevinden
Wij vertrouwen dat door dit aangevoer
des UHEgestr overtuigd zult zijn, dat het ver
zoek van den requestrant omtrent zijne gesus
tineerde Pretensien geene aanspraak kan
of vermag te maken, te meer daar hij door zijn ver
zoek om (zoo mogelijk) de uitbetaling te willen
bevelen. zelve schijnt gevoeld te hebben dat zijne pre
tensie aan tegenspraak onderhevig was.
Burgemeesteren der Stad Weesp
Peelen
1816″
Reacties
Brief Burgemeester Weesp over Tweede Brief Christiaan — Geen reacties
HTML tags allowed in your comment: <a href="" title=""> <abbr title=""> <acronym title=""> <b> <blockquote cite=""> <cite> <code> <del datetime=""> <em> <i> <q cite=""> <s> <strike> <strong>