De Gratificatie
Op het moment heb ik niet veel tijd om naar archieven te gaan voor onderzoek maar er zijn nog genoeg open eindjes waar ik mee bezig kan zijn. In dit blog schrijf ik over één zo’n groot vraagteken, de gratificatie.
Zoals ik vaker schrijf, regelmatig lees ik terug in de documenten die ik heb. Elke keer lijkt het of ik toch weer iets nieuws lees, ook doordat ik meer weet en sommige zinnen daardoor beter kan plaatsen. Deze keer las ik de brief van dochter Antje uit 1830 aan Koning Willem I nogmaals. Ik kan er niks aan doen, Antje geeft mij een glimlach door die brief. Er staat bijvoorbeeld:
“hebbende zij zelve voor nu Elf Jaaren bij gelegenheid der Kermis alhier in s’Gravenhage de bijzonder eer en genoegen gehad van Eenmaal door Uwe K[oninklijke] M[ajesteit] en vier malen door Z[ijne] K[oninklijke] H[oogheid] den Heere Kroonprins in hare Tent met een bezoek vereerd te worden, hare Talenten en Werkzaamheden te verrichten en hoogstderzelver voor haar zoo vereerende toejuiging te genieten waarvoor zij nog bij dezen hare oprechtste dank betuigd.”
“De krachtvermogens van de eerfte gaan alle verbeelding te boven; zij laat, onder anderen, op haar ligchaam plaatsen een houten brug, geschikt voor eenen Huzaar te Paard, met nog acht volwasfene Menfchen, welke alle op haar ligchaam staan”
Zie je het voor je? Ik wel, de kroonprins, later Willem II die in haar tent kijkt hoe er een huzaar met paard op Antje haar rug staat.
Het origineel van haar brief ligt in het Nationaal Archief en door de ondertekening is duidelijk dat Antje de brief niet zelf heeft geschreven maar laten schrijven.
Maar deze zoektocht is ontstaan door een andere zin in haar brief:
“En dat haar dikwerf genoemden Vader altoos zelfs tot aan het smertlijk overlijden van Hare Koninklijke Hoogheid Mevrouwe de Princes Gemalinne, toen Douarriere van Z[ijne] D[oorluchtige] H[oogheid] den Heere Prins Willem de Vijfde aan het Hof is bekend geweest, en zelfs door en tot het overlijden van H[are] K[oninklijke] H[oogheid] Mevrouwe de Princes van Oranje en Nassauw met eene Jaarlijkse Gratificatie is begunstigd.”
Deze zin heb ik weer vijf keer gelezen en bedacht mij toen dat het wel eens zo zou kunnen zijn dat er twee prinsessen worden genoemd en niet alleen Wilhelmina van Pruisen, weduwe van Stadhouder Willem V zoals ik hiervoor altijd had gedacht.
De zin heb ik ook voorgelegd aan Michel Doortmont en aan Paul Rem. Beiden kwamen tot dezelfde conclusie als ik, de tweede genoemde is niet Wilhelmina maar haar dochter Louise.
De afgelopen jaren heb ik in het Koninklijk Huisarchief en in het Nationaal Archief documenten onderzocht waarin is bijgehouden welke giften Wilhelmina van Pruisen deed en geloof mij, dat waren er veel.
Dit is bijvoorbeeld “2e Verantwoording Aan Hare Koninklijke Hoogheid Mevrouw Douairière
van Orange Nassau Tweehonderd Gulden ter dispositie gesteld van den Praesident der Hoofdcommissie van de Armeninrichting in ’s Gravenhagen ter distributie aan de onderstaande behoeftige Requestranten”
In geen van de documenten werd Christiaan genoemd…. maar ik keek bij de verkeerde persoon!
Ook realiseerde ik mij wat er in de tweede brief van Christiaan geschreven staat:
“Aan Zijne Majesteit den Koning der Nederlanden, Prinse van Orange en Nassau, Groot Hertog van Luxemburg &c. &c. &c.
Geeft met den onderdanigsten eerbied te kennen de ondergetekende Christiaan van der Vegt, geboortig aan de kust van Guinée en thans wonende te Weesp dat Hij Suppliant, na bevorens te zijn in dienst geweest van hare Koninklijke Hoogheid Mevrouwe den princesse Douairière Frederika Louisa Wilhelmina van Brunswijk;”
Daar is Louise weer. Ik schreef al vaker over haar omdat ik trachtte te achterhalen wanneer Christiaan bij haar in dienst was geweest. Tijdens Summerschool heb ik zelfs gezocht in het archief van Wolfenbüttel omdat zij gehuwd was met de Hertog van Brunswijk en Wolfenbüttel.
Dacht ik toen dat ik in archieven rond 1791 moest zoeken, nu zie ik dat anders.
Louise kwam in 1814 met haar moeder Wilhelmina terug in Nederland en ging wonen in Haarlem, paviljoen Welgelegen.
In 1813 raakte Christiaan zijn functies van Lantaarnopsteker en Pluimgraaf kwijt. (Daar gaan de brieven steeds over). De eerste keer dat ik hem weer vind, is september 1815 in Amsterdam tijdens de Kermis op de Botermarkt.
Zou Christiaan in deze tussen periode in dienst zijn geweest bij Louise? Misschien maar eventjes, maar toch? Werkte hij bij Paviljoen Welgelegen in Haarlem? Haarlem was hem niet vreemd, de stad had zwanen gekocht van de Weesper zwanendrift terwijl hij de pluimgraaf was.
En zou zij dan degene zijn geweest die hem een gratificatie heeft gegeven in 1817 en de jaren erna? Zij overleed in 1819, haar moeder in 1820. Christiaan schreef geen brieven voor hulp in 1818, 1819 en 1820.
In 1818 was er waarschijnlijk geen geld voor de begrafenis van Kaatje, zijn echtgenote. Zij werd op kosten van het gasthuis begraven. In 1820 had hij geld om de Vrederechter te betalen voor het opmaken zijn zijn verklaring over Antje haar huwelijk. Dit staat in groot contrast met de armoede waar hij in zijn eerste drie brieven gedateerd 1815,1816 en 1817 over schrijft.
In het Koninklijk Huisarchief liggen documenten over deze periode in Louise haar leven, ook financiële stukken. De Majesteit heeft mij toestemming gegeven om onderzoek te doen in zijn archief, binnenkort ga ik daar weer gebruik van maken. Op zoek naar de gratificatie en het eventuele dienstverband bij “hare Koninklijke Hoogheid Mevrouwe den princesse Douairière Frederika Louisa Wilhelmina van Brunswijk”
Wat intrigerend maar Inderdaad gaat het over 2 verschillen de dames
Mooi om hier te lezen dat jij steeds beter oog hebt voor verborgen details.
Vriendelijke groet,