Het andere jongetje
Dit staat er in het “Het Nederlandsch Gedenkboek” van april 1748:
“tot een Prefent aangeboden: twee kleine Africaansche Moortjes”
De grote vraag is of Christiaan één van de twee jongetjes was die Carolina van Oranje Nassau, destijds vijf jaar oud, kreeg op 20 april 1748.
Het eerste jaar waarvan ik zeker weet waar dat Christiaan, die toen nog Presto heette, aan het hof aanwezig was, is 1762. Het staat in zijn laatste brief:
“Daar ondergetekende in den Jaar 1762, in dienst ben geweest bij Zijne Hoogheid den Heere Prins van Weilburg”
Voor de jaren daarvoor heb ik veel puzzelstukjes maar nog geen brondocumenten die het ook bevestigen. Het is voor mij belangrijk dat ik geen “tunnelvisie” krijg. Alles wijst naar het stadhouderlijk hof maar is dat ook zo? Ik wil graag weten waar hij was en wil heel kritisch blijven kijken naar alle indirecte bewijzen. Daarom schrijf ik ze nu hier op. Alle vragen en opmerkingen zijn ook zeer welkom.
Wat ik zeker weet is dat één van deze twee jongetjes Fortuin heette en dat hij eind januari 1749 overleed. Hij werd pro deo in Scheveningen begraven:
“Het Moortje van de
jonge Hare Hoogheid Mevrouwe Princes Carolina Genaemt Fortuin is vervoerd na Scheveninge”
Van het tweede jongetje heb ik niets zoals dit gevonden, laten we er dus maar even vanuit gaan dat hij niet is overleden in de eerste jaren na zijn aankomst.
Met mijn 21ste-eeuwse bril op, vind ik dat toch wel bijzonder dat je twee jongetjes en een hangmat als present krijgt, ook voor de ouders van prinses Carolina, Willem IV en Anna van Hannover.
Tijdens een bezoek aan het Koninklijk Huisarchief hebben Michel Doortmont en ik alle brieven gelezen die Willem IV aan zijn moeder Maria Louise van Hessen Kassel schreef.
Met extra aandacht hebben we de brieven gelezen uit de tijd dat de jongetjes cadeau werden gegeven. Er is geen enkele vermelding over het cadeau terwijl de zoon veel details aan zijn moeder schrijft.
Het gratis begraven van Fortuin en het ontbreken van een vermelding in de brieven kan erop wijzen dat men de Afrikaanse jongetjes niet als volwaardige leden van het hofgezin zag, waarvoor een betaalde begrafenis op zijn plaats was. Als dat zo is verklaart dat ook waarom het moeilijk is hen in de archieven terug te vinden. Wat is er zoal over hen vastgelegd? In ieder geval zijn de collecties in het Koninklijk Huisarchief uiterst spaarzaam in het geven van historisch bewijsmateriaal over de aanwezigheid en status van de Afrikaanse jongens.
Wat wel als bewijs kan gelden zijn Christiaan zijn eigen woorden en wat er bekend is over andere Afrikaanse jonge bedienden. Ik volg dus het spoor terug vanaf 1762 en zal één voor één mijn puzzelstukjes neerleggen en beredeneren waar ze zouden kunnen passen in de puzzel.Ik ben benieuwd welke conclusies de lezers uit deze presentatie trekken.
* In 1762 was Christiaan in dienst bij Carl Christian van Nassau Weilburg, echtgenoot van Carolina van Oranje Nassau. Zie de laatste brief. Vaker heb ik al gezien dat de jongen als kind bij de vrouw des huizes is en als volwassene bij de heer des huizes. Christiaan was 19 jaar in 1762.
* In de derde brief, mede ondertekend door een notaris staat:
“Hij toch had de eer reeds Uwer Majesteits Tante, Hare Doorluchtige Hoogheid, Mevrouwe de Princesse
Carolina van Oranje Nassau, en mede wijlen Zijne Doorluchtige Hoogheid, den
welbeminden Prins Erfstadhouder, Uwer Majesteits vader, zijn Suppliants weldoener G[oed] G[unstig]
als domestiek te dienen”
Dit kan niet anders dan voor het huwelijk van Caroline en Carl Christian in 1760 zijn geweest.
Na het huwelijk is het echtpaar gaan wonen op jachtslot Honselaarsdijk. Christiaan kon dan niet ook Stadhouder Willem V, Carolina haar broer, nog dienen die in Den Haag was achtergebleven. Dit terwijl hij Willem V wel zijn weldoener noemt.
*Het zou dus goed kunnen dat Christiaan dus al in 1758 aan het Stadhouderlijk Hof was. Hij was toen
ongeveer 15 jaar oud, Carolina was 15 jaar en Willem 10 jaar. Er is dan nog een periode van 10 jaar (1748-1758) te overbruggen, waarin ik niet weet waar hij was.
*Wanneer hij niet het tweede jongetje uit 1748 was, hoe is hij dan op het Hof terecht gekomen?
Waar heeft hij een opleiding gekregen tot domestiek aan het Hof? Ik kan mij niet voorstellen dat hij als
15-jarige rechtstreeks van de Kust van Guinee op het Stadhouderlijk Hof terecht is gekomen. Nergens heb
ik ook maar enige aanwijzing gevonden dat Christiaan nog bij iemand anders in huis is geweest.
*Wanneer Carolina en Carl Christian in 1760 trouwen in de Grote Kerk te Den Haag wordt er een prachtige tekening gemaakt met in de linkerhoek waarschijnlijk het hofgezin, hun naaste bedienden, getekend. Daar tussen staat een Afrikaanse bediende. Is dit het tweede jongetje? Is dit Presto die later Christiaan van der Vegt gaat heten?
*In zijn laatste brief schrijft Christiaan ook “ik heb alles verlooren zinds den Jaar van vijfennegentig”. In 1795 verliet de stadhouderlijke familie de Nederlanden. Zijn opmerking heeft geen betrekking tot zijn werk of gezin; in 1795 is daar niets bijzonders mee gebeurd. Zou het te maken hebben met het vertrek van zijn weldoener? Voelde hij zich zo met hem verbonden?
*In zijn derde brief staat; “en de edele trits der Vorstelijke lievelingen en alzo ook Uwe Majesteit, zijnen
thans dierbaren Koning op de armen te dragen”.
Christiaan zijn dochter schrijft in 1830 in haar brief aan Willem I “bij welke gelegenheden hare
meergenoemde Vader ook de Eer en het genoegen heeft gehad van Uwe K[oninklijke] M[ajesteit] als toen
een kind zijnde verscheiden malen op den Arm te dragen”
Hij heeft dit dus aan zijn dochter verteld. Zou de stadhouder zijn kinderen op de arm hebben laten dragen door een vreemde?

Willem V, prins van Oranje-Nassau, Wilhelmina van Pruisen en “de edele trits der Vorstelijke lievelingen” (citaat uit Christiaan zijn derde brief.)
*Dochter Antje schrijft over een gratificatie die Christiaan aan het eind van zijn leven heeft ontvangen:
“En dat haar dikwerf genoemden Vader altoos zelfs tot aan het smertlijk overlijden van Hare Koninklijke
Hoogheid Mevrouwe de Princes Gemalinne, toen Douarriere van Z[ijne] D[oorluchtige] H[oogheid] den
Heere Prins Willem de Vijfde aan het Hof is bekend geweest, en zelfs door en tot het overlijden van H[are]
K[oninklijke] H[oogheid] Mevrouwe de Princes van Oranje en Nassauw met eene Jaarlijkse Gratificatie
is begunstigd.”
Wilhelmina van Pruisen, echtgenote van Willem V, was de laatst overgebleven persoon uit Christiaan zijn tijd aan het Hof. Christiaan schreef de derde brief in 1817 en de eerstvolgende was uit 1821. Wilhelmina overleed in 1820. Zou de gratificatie gegeven zijn tussen 1817 en 1820? De gratificatie heb ik nog niet gevonden, maar stel dat wat Antje schrijft klopt, waarom zou Wilhelmina die gratificatie dan aan hem gegeven hebben?
*Christiaan bespeelde de fluit goed genoeg om dat bij de schutterij van Weesp te doen en er later op kermissen en jaarmarkten geld mee te verdienen. Waar heeft hij fluit leren spelen? Natuurlijk bestaat de mogelijkheid dat dit bij de familie d’Arrest was, maar het Hof is ook een optie en mogelijk zelfs een betere. Anna van Hannover en haar dochter Carolina waren zeer muzikaal.
Anna was degene die een hofkapel in het leven riep. Musiceren was belangrijk en een activiteit waar het gehele hofgezin in betrokken werd. Zouden ook hun Afrikaanse bediendes muziekles hebben gekregen en zou Christiaan zo de fluit hebben leren bespelen? Zouden ze ook hun Afrikaanse bediende muziekles hebben laten geven zodat hij kon meespelen? Al was het maar om prinses Carolina te begeleiden?
*Voor zijn doop werd Christiaan Presto genoemd; dat is een muziekterm. “Presto is een van oorsprong Italiaanse muziekterm die aangeeft in welk tempo gespeeld moet worden”. Wie gaf hem die naam? Was dat iemand die met muziek bezig was? Of zou hij die naam gekregen hebben omdat hij een druk jongetje was?
*Christiaan werd in 1788 pluimgraaf van de Stedelijke zwanendrift in Weesp. Dit was een stadsbaantje die hij kreeg van Abraham d’Arrest jr. De familie d’Arrest bezat ook de buitenplaats Leeuwenveld waar aan vinkenjacht werd gedaan.
In de archieven van de Houtvesterij van Holland en West Friesland in het Nationaal archief vond ik de lijsten van personen aan wie vergunning is verleend tot het vogelen met netten over de jaren 1749-1794. Uit die boeken is het duidelijk dat vanuit het Hof er vinkenjachten werden georganiseerd. Zou Christiaan daar het geleerd hebben waardoor hij op Leeuwenveld aan vinkenjacht kon doen en was hij daardoor geschikt om pluimgraaf te worden?
*Tijdens Summerschool in Wolfenbüttel werd beargumenteerd dat bij de Afrikaanse bedienden vaak een verjaardagsdatum werd gekozen die gelijk was aan die van degene bij wie ze hoorden. De eigenlijke geboortedatum was immers bijna altijd onbekend. Christiaan schreef zijn laatste brief in september 1821 en stelt daarin:
“Christiaan van der Vegt oud zevenenzeventig Jaren en zeven maanden”
Caroline van Oranje Nassau werd 28 februari 1743 geboren.
*Nadat Christiaan zijn eerste brief van 13 november 1815 in behandeling was genomen en er al een brief uit was naar de Gouverneur van Noord-Holland is de brief gerenvoieerd. Er volgt een tweede brief, van de minister van Binnenlandse Zaken aan de Gouverneur.
“met bijvoeging dat het Zijne Majesteit aangenaam zal zijn dat bij de eerstkomende gelegenheid van Vacature eener Stedelijke bediening waartoe de requestrant de nodige geschiktheid heeft, op dezelfs verzoek zoo veel mogelijk reguard worden geslagen”
Ondertekend door “Röell“, minister van Binnenlandse Zaken.
Dit zal de koning toch niet bij elke brief gedaan hebben c.q. hebben laten doen? Wist hij (nog) wie Christiaan was?
De afgelopen jaren heb ik op veel plekken gezocht en ook heb ik de eer dat ik in het Koninklijk Huis archief onderzoek mag doen. Tot nu toe heb ik nergens een andere kandidaat gevonden voor het tweede jongetje dat aan Carolina werd gegeven.
De vraag is dus: waar is hij gebleven? Of mogen we aannemen dat Christiaan inderdaad het tweede jongetje was?
ZWARTE BEDIENDEN
Vanuit de vaderlandse geschiedenis kennen we allemaal de echtgenote van prins Willem V: prinses Wilhelmina van Pruisen (1751-1820). Zij is degene die zich in
1787 niet laat intimideren door een Gouds exercitiegenootschap en bij haar aanhouding in Goejanverwellesluis dreigt met ingrijpen van haar broer, de koning van
Pruisen. Het blijft niet bij dreigen, want in hetzelfde jaar vallen de Pruisen bij Nijmegen binnen met 20.000 (!) man.
In 1793 verklaart de Franse revolutionaire regering ons land de oorlog en in december 1794 steken Franse legers de Maas over; Engelse en Pruisische troepen
trekken zich terug en vluchten. Op 18 januari 1795 schrijft Willem V een afscheidsbrief aan de StatenGeneraal en vlucht nog diezelfde dag naar Engeland. Ooggetuigen melden dat er achttien rijtuigen met porselein, zilver, kunstvoorwerpen en kisten met goud via de Scheveningseweg naar het strand van Scheveningen rijden. Daar scheept men zich in in diverse vissersboten. In het gevolg van de prins zijn, behalve zijn vrouw, twee zonen, schoondochter en driejarige kleinzoon, twee zwarte bedienden. Of er honden meegaan vermeldt de geschiedenis niet, althans ik heb er geen aanwijzingen voor gevonden. Willems oudste zuster, prinses
Carolina van Oranje-Nassau, heeft aantoonbaar honden in haar gezin. Een schilderij van Carolina met zes van haar vijftien kinderen, gemaakt in 1775 door Anton Wilhelm Tischbein, getuigt daarvan. Er zijn drie hondjes afgebeeld: een zwart Spioentje, een Italiaans Windhondje en een bruin schoothondje met zwarte oren. Carolina maakt de vlucht van broer Willem V niet mee; ze overlijdt in 1787. verder lezen ; http://www.riahorter.com/200%20Jaar%20Koninkrijk%20der..
De twee bedienden die meegaan zijn Cupido en Citron/Sedron.
Prima overzicht van het onderzoek naar Christiaans jonge jaren en wat dat tot nu toe heeft opgeleverd. Wat opvalt is dat de belangrijkste bron nog steeds de brieven van Christiaan en zijn dochter Antje zijn, geschreven tussen 1815 en 1830. Waarbij aangetekend moet worden dat Christiaan details optekende uit zijn eigen leven, waar Antje slechts kon putten uit de verhalen van haar vader en wellicht andere, oudere familieleden. Al met al geven de brieven een indrukwekkend beeld van die jonge jaren van Christiaan.
Maar is dit genoeg? Die vraag heeft Annemieke zich al eerder in haar blog gesteld. En als wetenschappelijk geschoold historicus moet ik dan zeggen: nee, want deze persoonlijke herinneringen zijn als egodocument weliswaar belangrijk voor de reconstructie, maar hebben onafhankelijk bewijs nodig ter ondersteuning. In dat opzicht is het wat frustrerend dat dat bewijs zo moeilijk te vinden lijkt te zijn. En als mede-onderzoeker in de collecties van het Koninklijk Huisarchief kan ik daarover meepraten.
Het indirecte bewijs is overweldigend. Alle details die Christiaan beschrijft zijn nauwkeurig te plaatsen in het leven van de Oranjes. Jaartallen kloppen, namen idem dito, sociale contextualisering klopt, en zelfs de toevalsvondst van de afbeelding van een Afrikaanse page bij het huwelijk van Carolina lijkt rechtstreeks naar Christiaan te wijzen. Over de overwegingen betreffende zijn aankomst in 1748 als geschenk, samen met Fortuin en een hangmat, is nog veel meer te zeggen. Alleen is daarvoor nader onderzoek in het archief van de West-Indische Compagnie nodig, dat momenteel gedigitaliseerd wordt en daarom voorlopig ontoegankelijk is.
Dat er weinig gegevens bekend zijn over Afrikanen in Nederland heeft er ook mee te maken dat het onderzoek naar Afrikanen (bedienden, maar ook anderen) in Nederland in de achttiende eeuw – maar ook in andere perioden – nog in de kinderschoenen staat. In de kunstgeschiedenis zijn de op schilderijen afgebeelde Afrikaanse bedienden lang als stijlfiguren afgedaan, generieke afbeeldingen van Afrikaanse personen als statussymbool voor de hoofdfiguur, in plaats van als echte mensen met een naam en identiteit. Dat beeld kantelt nu en daarmee krijgt het onderzoek ook een geheel ander perspectief. Maar het betekent nog niet dat de Afrikaanse medelander daarmee ineens in de historische bronnen zichtbaar wordt. Dat vraagt om meer, zowel methodologisch als theoretisch.
In dat opzicht laat deze samenvatting nog eens goed zien voor wat voor uitdagingen het onderzoek in zijn algemeenheid staat. Tijdens de Historicidagen in Utrecht in augustus zal het panel van mappingslavery.nl hier aandacht aan besteden. En als ons papervoorstel geaccepteerd wordt spreken Annemieke en ik hierover in juni op een conferentie aan de Universiteit van Bremen.