Dit is de eerste onbekende geportretteerde in het Project “Nog Onbekend”.
Tijdens de tentoonstelling “Act II” van Joyce Vlaming willen we proberen om de namen te achterhalen van vijf van de personen uit de tentoonstelling. We nodigen iedereen uit om mee te doen met de zoektocht.
Meer over het project is HIER te lezen.

Gijsbert Antwerpen Verbrugge van Freyhoff Maria Hooft bediende

Dubbelportret van Gijsbert Antwerpen Verbrugge van Freyhoff (1717-1777) en Maria Hooft (1719-1811) met bedienden’, 1750 Coll: privébezit Schilder: Tibout Regters

Het gehele schilderij is HIER te zien.

We zouden zo graag willen weten wie deze jongeman is.

Wat weten we tot nu toe:
De man op het totale schilderij naast de jongen is Gijsbert Antwerpen Verbrugge van Freyhoff. Hij was een bankier uit Amsterdam en oprichter van fa. Verbrugge & Goll. Tevens was hij eigenaar van de buitenplaats Gooilust in ‘s-Graveland.
Naast hem staan zijn vrouw Maria Hooft en een klerk waarvan de naam ook onbekend is.

Tibout Regter schilderde eerder ook een Afrikaanse bediende op het portret van Jan Frederik Bachman (1720-…) en Johanna Catharina van den Broek (1721-…) Het jongetje draagt een brief waarop staat: “BESCHRYVING/ VAN DE/ VOLKPLANTING/ SURINAME/ (…)/INBOORLING/ VAN DAT LANT/ (..)/ TE AMSTERDAM/ (…) 1745”
Dat is HIER te zien. Voor ons is er hierdoor geen twijfel of dit jongetje echt heeft bestaan. Hij is geen stijlfiguur.
Het had prettig geweest wanneer Regter bij “ons” jongetje ook zo’n hint had achtergelaten.

Website viaLibri toont informatie over Gijsbert Antwerpen Verbrugge.
Gijsbert Antwerpen Verbrugge > ingeschreven in Amsterdam op 16 maart 1742, gedoopt op 22 maart 1739 in Rotterdam



Onderzoeken:
– Hoe heette de jongen?
– De familie Gijsbert Antwerpen Verbrugge van Freyhoff
– Waar verbleven zij?
– Archieven voor doop / huwelijk / overlijden
– Tibout Regters. Hoe vaak schilderde hij bedienden van Afrikaanse afkomst?

Doorzocht:
Lidmaten Doopsgezinden 1668 – 1829 te Amsterdam (Lam en Zon)
https://archief.amsterdam/indexen/lidmaten_doopsgezinden_1668-1829/handleiding/index.nl.html
(1668 mei 17-1755 november 23. – A06145000222 / pagina 327 van originele boek )

 

Wil je helpen bij de speurtocht naar deze jongen?
Laat ons weten waar je aan het kijken bent. Wij (Joyce en Annemieke) plaatsen dat dan hier zodat niemand dubbel werk doet. We zijn blij met alle hulp!


Reacties

Nog Onbekend Nr 1 — 18 reacties

  1. Goed initiatief Annemieke en Joyce!

    Het lijken me moeilijke puzzels. Ik heb even gezocht naar de relatief makkelijke vraag ‘waar verbleven zij?’.

    In het Stadsarchief Amsterdam is een transportakte te vinden van 4 augustus 1779. Ik kan het niet helemaal goed lezen, maar zoals ik het begrijp verkoopt Maria Hooft, weduwe van Gijsbert Antwerpen Verbrugge van Freyhoff, hier een stalling met wagenhuis uit de boedel van haar overleden man. De stalling zat vast aan een huis/pakhuis en lag ‘aan de oostzijde van de tweede Leidsedwarsstraat, bij ’t Spiegelpleintje’. Het was door Gijsbert in 1766 aangekocht.
    (zoeken in Stadsarchief Amsterdam > Indexen > Transportakten voor 1811 > ‘Antwerpen, Erven Gijsbert’, 04-08-1779.)

    Waarschijnlijk woonden ze daar niet, dat was beneden hun stand. In het Stadsarchief is ook een akte te vinden (12-05-1762) waarin Gijsbert Antwerpen Verbrugge een huis koopt aan de Herengracht, het negende huis van de Wolvenstraat richting de Huidenstraat (ik denk dat er eerst ‘Harte’ stond en dat dat verbeterd is naar ‘Huyde’, maar het kan ook andersom zijn…). Hij koopt het huis ‘met alle de behangsels, spiegels, ornamenten ent geene aard of nagelvast is.’ Een sjiek huis dus, waar ze gewoond zullen hebben, misschien wel met hun bediende. Zie ook: https://www.amsterdamhv.nl/wiki/herengracht316.html (wat, als ik zo even snel tel, best het negende huis kan zijn vanaf de Wolvenstraat richting de Huidenstraat).

    Rond dezelfde tijd kocht Gijsbert Antwerpen Verbrugge de buitenplaats Gooilust in ‘s-Graveland.
    (https://www.buitenplaatseninnederland.nl/graveland-gooilust.html)

    Gijsbert Antwerpen Verbrugge trok veel op met zijn zwager Jacob de Clercq, met wie hij in 1767 de Maatschappij tot Redding van Drenkelingen oprichtte.
    Zwager Jacob de Clercq woonde ook in Amsterdam en had ook een buitenhuis in ’t Gooi (@Annemieke: niet eens zo ver van Weesp, waar de familie d’Arrest woonde met Christiaan). Zie voor uitgebreide informatie over Jacob de Clercq (waarin ook Verbrugge wordt genoemd): http://www.familiedeclercq.nl/fileadmin/declercq/Pdf-bestanden/Nieuwsbrieven/FadeC_Nbr_11_-_1998_01.pdf vanaf pagina 13.

    Google bracht me ook op deze site: http://www.familiedeclercq.nl/fileadmin/declercq/Pdf-bestanden/Archiefstukken/Verzameling_oorkonden_De_Clercq_5_-_Overige_archieven_NL-Eng_01.pdf (in dit document: nr. 91 / 92 / 93 op pagina 20).
    De weduwe is dus op zeer hoge leeftijd (91 jaar?) overleden in Utrecht, maar bezat toen nog wel een huis aan de Herengracht. Ze had geen kinderen, de erfgenamen waren nichtjes en een neefje.

    Dit zegt natuurlijk nog niks over hun bediende, maar we weten nu wel waar hij vermoedelijk verbleef.

  2. Een vriend van Gijsbert Antwerpen Verbrugge was de schrijver en voormalig predikant Cornelis/Cornelius van Engelen (1726-1793). Van Engelen was, samen met Gijsbert Antwerpen Verbrugge en diens zwager Jacob de Clerq, in 1767 oprichter van de Maatschappij tot Redding van Drenkelingen.

    In een bloemlezing uit het werk van Cornelius van Engelen (online te lezen: https://www.dbnl.org/tekst/enge013bloe01_01/enge013bloe01_01.pdf) staat een gedicht getiteld ‘De Negerslaaf’, uit 1766 (pagina 73-75). ‘De schrijver geeft hier een vrije bewerking van een gedicht van de Engelsman William Shenstone (1714-1763).’ Het originele gedicht, ‘An elegy on the miserable state of an African slave’, is hier te vinden: https://quod.lib.umich.edu/e/ecco/004910692.0001.000/1:4?rgn=div1;view=fulltext. Inhoudelijk blijft Van Engelen redelijk dicht bij het origineel, hoewel hij wel een paar strofes toevoegt aan het begin.

    Met dit gedicht uitte Van Engelen in 1766 dus – anoniem, maar zijn vrienden zullen geweten hebben wie er achter ‘De Philosooph’ schuilging – kritiek op de slavenhandel, waarbij hij de romantische geest van de Afrikaan afzette tegen de medogenloze christenen met hun zogenaamde deugden (‘Hoe kan dat snood gebroed zo deugdzaam zig vertoonen!’).

    Als we de data op een rij zetten:
    – Van Engelen had een zwak gestel en is Nederland waarschijnlijk nooit uit geweest. Hij groeide op in Utrecht, studeerde daar en in Amsterdam, werd doopsgezind predikant in Harlingen en kwam vervolgens via een landgoed in Rhenen, vrienden in Amsterdam en een aanstelling in Huizen, terecht in Leiden. Veel slaven zal hij in ieder geval niet gezien hebben.
    – In 1763 verbleef Van Engelen enkele maanden op het landgoed Gooilust bij ‘s-Gravenland, ‘als gast van een Amsterdamse vriend, de bankier Gysbert Antwerpen Verbrugge’ (pagina 8 uit de bloemlezing). Zou Antwerpen Verbrugge toen nog zijn zwarte bediende hebben gehad? Zo niet, dan zal hij toch zeker met het schilderij hebben gepronkt.
    – In 1766 publiceerde Van Engelen ‘De Negerslaaf’.
    – In 1767 was Van Engelen nog steeds met Antwerpen Verbrugge bevriend, want toen richtten ze samen de Maatschappij tot Redding van Drenkelingen op.

    Zou de dichter met de zwarte bediende van Antwerpen Verbrugge hebben gepraat? Zou hij zich daardoor hebben gerealiseerd dat zwarten geen handelswaar zijn maar mensen met menselijke – en misschien wel romantische – gevoelens, waarna hij het Engelse gedicht vertaalde? Of zou Van Engelen de bediende niet gezien hebben als slaaf, maar juist als iemand die weliswaar hard werkte en weinig bezat, maar wel geluk had gehad (het ‘gunstig lot’, uit de eerste strofe)? Dit laatste stel ik me zo voor, aangezien de eerste drie strofes uit het gedicht van Van Engelen niet in de originele Engelse versie voorkomen. In het gedicht is het niet duidelijk wie de ik-persoon is, maar het is in ieder geval iemand die zich realiseert dat anderen het slechter getroffen hebben dan hij. Zou dit de Afrikaanse bediende kunnen zijn?

  3. In het Utrechts Archief hebben we een testament gevonden van Gijsbert Antwerpen Verbrugge uit 1775. Hier staat het volgende: Metje Broekhuyzen weduwe Salomon Botton mag levenslang gratis wonen in huis, staande by het hek van buitenplaats Gooylust.

    https://hetutrechtsarchief.nl/onderzoek/resultaten/archieven?mivast=39&mizig=199&miadt=39&miaet=54&micode=34-4.U247a014&minr=4048072&miview=ldt

    Wie was Salomon Botton? We weten inmiddels dat hij en Metje Broekhuyzen in Amsterdam zijn getrouwd op 18 oktober 1742 30 september 1744.
    https://twitter.com/AnnemiekevdVegt/status/1100148449163522048

    Onze zoektocht gaat door en we proberen nu ook een wat eerder opgesteld testament te vinden.

    • Klopt het dat het huwelijk van Salomon Botton en Metje Broekhuijsen in 1742 plaatsvond? Is het niet 1744?

      In het ondertrouwregister van Amsterdam staat een inschrijving van dit bruidspaar op 2 oktober 1744. Salomon Botton was weduwnaar van Leijsbet de Rooij en woonde in de Goudsblomstraat; Metje Broekhuijsen was 38 jaar en woonde op de Baangracht (tegenwoordig Lijnbaansgracht, ook in de Jordaan).
      (Bron: Stadsarchief Amsterdam > indexen > ondertrouwregisters)

      De vorige echtgenote van Salomon Botton was dus Lijsbeth de Roij / Rooij. Zij werd begraven op zondag 2 februari 1744 op het Karthuizer Kerkhof in Amsterdam. Zij was volgens het begraafregister ‘huijsvrouw van Salomon Botton [lijkt mij, maar is getranscribeerd als Cotton] in de Goudsblomstraat aan de baangracht’. Wat erachter staat kan ik niet goed lezen. Liet zij 1 kind na? Of 4? Wie helpt mij?
      (Stadsarchief Amsterdam > indexen > begraafregisters > zoeken op Salomon Cotton).

      Met Lijsbeth ging Salomon in ondertrouw op 5 april 1726 in Amsterdam. Lijsbet Jans de Rooij was toen 36 jaar en woonde in de driehoeckstraat. Salomon woonde op de Anjeliesgracht en was op dat moment weduwnaar; zijn vorige vrouw heette Catrina van Leeuwaarde.

      Catharina van Leeuwaarden is ook terug te vinden in het begraafregister van Amsterdam. Zij werd begraven op het Karthuizer Kerkhof in de Jordaan op 22-07-1725. Salomon Botton woonde toen op de Anjeliersgracht. Catharina liet 2 kinderen na.

      Van 2 kinderen van Salomon Botton heb ik een inschrijving kunnen vinden in het begraafregister. De eerste werd begraven op 16-06-1720 op het Karthuizer Kerkhof. Dit zal het eerste kind geweest zijn van Salomon en Catharina.
      Het andere kind werd begraven op 28-10-1731 op hetzelfde Kerkhof. Er staat niet bij wie de moeder van het kind was. Wel dat Salomon toen in de Anjelierstraat woonde (bij de begrafenis in 1720 woonde hij nog in de Leliedwarsstraat).

      De ondertrouw van Salomon Botton en Catharina van Leeuwaerden vond plaats op 14-07-1719 in Amsterdam. Bruid en bruidegom waren toen allebei 24 jaar.

      Hiermee weten we definitief dat Salomon Botton NIET de zwarte bediende is op het schilderij. Ten eerste is hij daar te oud voor (als hij geboren was rond 1695, dan was hij ongeveer 20 jaar ouder dan Gijsbert Antwerpen Verbrugge zelf). Ten tweede staat in de ondertrouwregisters ‘van a’ achter zijn naam. Ik neem aan dat dat ‘van Amsterdam’ betekent. En ten derde werd hij bij zijn eerste huwelijk ‘geass[isteerd] met sijn moeder Geertruij Vermeulen’.

      Ik denk dat Salomon en zijn vrouwen van eenvoudige komaf waren. Ze woonden immers in de Jordaan, lieten hun kinderen op het Karthuizer Kerkhof begraven en ondertekenden hun huwelijksaktes met kruisjes, wat aangeeft dat ze niet konden schrijven. Zouden Salomon en/of zijn vrouw bedienden geweest zijn van de familie Antwerpen Verbrugge?

      In ieder geval was Salomons weduwe Metje Broekhuyzen geboren rond 1706, dus ten tijde van het opstellen van het testament was ze al bijna 70 jaar. En gezien de toenmalige levensverwachting was de geste van ‘levenslang gratis wonen’ niet zo genereus als die in eerste instantie lijkt…

      • Je hebt gelijk Nine, het is inderdaad 1744. Ik pas het aan. Dank voor je snelle en uitgebreide zoektocht. En ja, ik denk dat we Salomon nu uit kunnen sluiten. Hij is inderdaad niet de zwarte bediende die wij zoeken. We zoeken verder…

      • Twee puntjes, uit van A, dat inderdaad van Amsterdam betekent, kan je niet automatisch afleiden dat iemand wit moet zijn. En ook het meebrengen van een moeder is an sich geen bewijs daarvoor. Vanaf de late zestiende eeuw zijn er mensen van (deels) Afrikaanse afkomst in Amsterdam geboren en opgegroeid. Dat gezegd hebbende, denk ik ook zeker niet dat Salomon Botton de man op het schilderij zou kunnen zijn.

        • Dank Joyce! En helemaal eens met Mark. Het gaat om aanwijzingen, geen overtuigende bewijzen. Maar alle aanwijzingen bij elkaar opgeteld, is het niet erg waarschijnlijk dat Salomon zwart was. En gezien zijn leeftijd zal hij niet de zwarte bediende zijn geweest op het schilderij.

          Ik heb zitten denken of hij niet de andere bediende van het schilderij zou kunnen zijn geweest. Dat deze bediende jonger lijkt dan Salomon geweest moet zijn (d.w.z. 20 jaar ouder dan Gijsbert Antwerpen Verbrugge) zegt hier niet zoveel, aangezien het in de pruikentijd was en Tibout Regter bovendien niet erg goed was in gezichten schilderen (alle gezichten op zijn schilderijen lijken op elkaar). Ik vind het moeilijk om de leeftijd van de bedienden hier in te schatten.

          Maar ja, eigenlijk kunnen we er niks van zeggen. Van Salomon weten we niet eens of hij wel een bediende was van de familie Verbrugge-Hooft, we weten niet hoe hij eruit zag en we weten niet wanneer hij overleed. En zou de meest sjieke bediende van Gijsbert Antwerpen Verbrugge – die hij zelfs liet portretteren – iemand zijn geweest die niet kon schrijven? Alles blijft speculatie, dus vooralsnog weten we eigenlijk niets over de blanke bediende…

  4. Naar aanleiding van de prachtige vondst van Nine zijn we nog verder gaan zoeken naar de gepubliceerde teksten van Cornelis/Cornelius van Engelen, vriend van Gijsbert Antwerpen Verbrugge. En wat blijkt: er is nog een hele bijzondere tekst door hem geschreven! De Brief van Kakera Akotie (1764) is met grote waarschijnlijkheid ook van de hand van Cornelis/Cornelius van Engelen. Hij schreef dus niet alleen onder de naam ‘De Philosooph’ maar ook onder ‘De Denker’.

    De brief is een felle (en vroege) aanklacht tegen de slavernij.

    Kakera Akotie schrijft de brief vanuit Nederland aan zijn broer Atta in het thuisland. Er staat onder andere: “Maar misschien denkt gy Broeder Atta, dat wanneer onze Zwarten de landen der Blanken bouwen, en hun in alles ten dienste staan, dat dezelven daar tegen met genegenheid door hen behandeld, en van al het noodige voorzien worden. Gy bedriegt u. Zagtmoedigheid en Menschlievendheid zyn by hen niet bekend. Wy verrigten het zwaarste werk voor hen van den vroegen ogtend tot den laaten avond, en doen hen dus schatten verkrygen, die zy in overdaad verspillen; en wy worden ondertusschen zeer slegt gevoed. Het minste misdryf of verzuim dat wy begaan, wordt op de allerwreedste wyze gestraft…”

    Kakera Akotie is een door Van Engelen verzonnen briefschrijver, echter de persoon en de gebeurtenissen zijn gebaseerd op een waargebeurd voorval in 1746 waarbij zeven vrij zwarte personen uit Elmina ten onrechte op een Nederlands slavenschip belanden, naar Suriname worden gebracht en worden verkocht. De namen van de zeven personen zijn: luasje, hinkeba, kobbena, manson, tappa poppa inja correda en kakasa acostrie. Pas in 1747 wordt de WIC op de hoogte gesteld van het voorval en na bijna vier jaar kunnen ze pas weer terug naar huis. Vijf overleven de terugreis, een wordt niet teruggevonden en een sterft aan boord (vermoedelijk Kakasa Acostrie). Het bericht van het voorval wordt in 1749 in Nederland gepubliceerd. Waarschijnlijk heeft Van Engelen dit bericht als inspiratiebron gebruikt voor zijn brief.

    https://nl.m.wikipedia.org/wiki/Kakera_Akotie

    https://www.dbnl.org/tekst/_den001denk02_01/_den001denk02_01_0031.php

    https://bukubooks.wordpress.com/2015/05/23/denker/

    https://www.dbnl.org/tekst/keij003suik01_01/keij003suik01_01_0004.php

    https://books.google.nl/books?id=3SELAAAAIAAJ&pg=PA142&lpg=PA142&dq=Christian+Hagerop+de+africean&source=bl&ots=zA3KDcv8Ic&sig=ACfU3U0DGgRNmfe9Owd4PZ5NSG0pxsF9GA&hl=en&sa=X&ved=2ahUKEwiCnb7t5dTgAhXDMewKHT7CAJ0Q6AEwBnoECAkQAQ#v=onepage&q=Christian%20Hagerop%20de%20africean&f=false

  5. Afgelopen dinsdag hebben Annemieke en ik het Amsterdamse stadsarchief en de bibliotheek van het Rijksmuseum bezocht. We hebben in ons onderzoek naar onbekende nr 1 mogelijk weer een paar aanwijzingen gevonden. Beide aanwijzingen kwamen naar boven door eerder gevonden documenten opnieuw te bekijken.

    Nine wees ons eerder op de transportacte van 4 augustus 1779 in het stadsarchief ( zie: https://archief.amsterdam/indexen/transportakten_1563-1811/zoek/query.nl.pl?i1=1&v1=gijsbert&a1=antwerpen&x=14&z=a#A11654000400). Toen wij nogmaals naar deze acte keken viel ons, naast de informatie die Nine al had gevonden, de naam Abraham Bruijn op. Het lijkt erop dat hij de stalling en het wagenhuis in de korte Leidsedwarsstraat (OZ), bij het spiegelpleintje, erft. Dat brengt ons op de vraag: wie was Abraham Bruijn?

    Daarnaast hebben we ook nog een keer het testament van Gijsbert Antwerpen Verbruggen bekeken van 8 februari 1775 in het Utrechts Archief (zie: https://hetutrechtsarchief.nl/onderzoek/resultaten/archieven?mistart=68&mivast=39&mizig=199&miadt=39&milang=nl&misort=dt%7Cdesc&miview=ldt&mizk_alle=van%20vloten&mif1=Testament&mif2=D.%20W.%20VAN%20VLOTEN). Naast alles wat we al wisten komt hier ook nog een naam naar boven die we nog niet helemaal kunnen plaatsen: Arien Swatt/Swart. Hij krijgt na het overlijden van de langstlevende zijn leven lang iedere week 4 gulden. Hij wordt bij naam genoemd en krijgt ongeveer het dubbele bedrag van de tuinman en de overige bedienden. Mogelijk was hij wat hoger in rang? Of had hij een andere band met de heer en vrouw des huizes? Een snelle zoekactie geeft wel aan dat deze voor- en achternaam veel voorkwamen in die tijd. Dat maakt het wat minder waarschijnlijk dat het om de jongen gaat die we zoeken. Maar we sluiten nog niks uit.

    • Dank voor uw reactie, dit is een prima plek om te reageren.
      De naam Christiaan werd eigenlijk alleen gegeven aan hen die christelijk waren, dus gedoopt. U kunt op het blog verschillende jongemannen vinden, die na hu doop de naam Christiaan kregen, bv Christiaan Narcis en Christiaan van Soeburg.
      “Mijn” Christiaan werd voor zijn doop Presto genoemd, een naam door Europeanen aan hem gegeven. De zoektocht is nog altijd naar de naam die zijn ouders hem gegeven hebben.

      Heeft u misschien de doopakte van “uw” Christiaan?

Geef een reactie

Het e-mailadres wordt niet gepubliceerd. Vereiste velden zijn gemarkeerd met *

Deze site gebruikt Akismet om spam te verminderen. Bekijk hoe je reactie-gegevens worden verwerkt.

HTML tags allowed in your comment: <a href="" title=""> <abbr title=""> <acronym title=""> <b> <blockquote cite=""> <cite> <code> <del datetime=""> <em> <i> <q cite=""> <s> <strike> <strong>